vrijdag 12 mei 2017

Benen en Ijzeren Schaatsen

detail uit Pieter I Bruegel, De slibberachtigheyt van 's menschen leven: Ijsvermaak op de vestingsgracht nabij de Sint-Jorispoort, gravure door Joannes Galle, 1553 [BALaT KIK-IRPA], 20,7 x 23,2 cm, coll. Museum Plantin-Moretus

[wat volgt komt uit de tentoonstellingscatalogus Van nederzetting tot metropool - archeologisch - historisch onderzoek in de Antwerpse binnenstad, Antwerpen (Volkskundemuseum), 1983, pp. 129-131 - de tentoonstelling liep van 3 december 1982 tot 17 april 1983]

"Schaatsen is van oudsher een van de belangrijkste wintersporten geweest. In tegenstelling tot onze huidige schaatsen, die vanaf de 15de eeuw gebruikt werden, waren de [...] schaatsen gemaakt uit dierenbotten. Deze botten, vooral middelhands- (metacarpus) en middelvoetsbeen (metatarsus) van paard en rund, werden nadat ze ontdaan waren van vlees en huid, aan de voorzijde (dorsaal) met een mes bijgewerkt en geslepen.
Dat het gebruik van [de vroegste] benen schaatsen niet kan vergeleken worden met deze van de huidige stalen schaatsen zal voor iedereen wel duidelijk zijn. Aangezien de typische schaatsbeweging, zoals wij die met stalen schaatsen kennen, met de platte beenderen niet mogelijk was, bewoog men zich als glijdend voort met behulp van prikstokken.
Daarom spreken we hier beter over glissen of glijders.

Glijden op benen schaatsen


Uit ooggetuigenverslagen leren we wat meer over hun gebruik. Een aardige beschrijving van dit rijden op glijbeenderen treft men aan bij Fitzstephen. Deze secretaris van de aartsbisschop Thomas Becket verhaalt in 1180 in zijn beschrijving van de stad Londen [dat]:
'de jonge burgers in zijne dagen in grote gezelschappen op het ijs gaan vermaken. Sommigen bevestigen aan hunne schoenen beenderen van de poten van sommige dieren en houden stokken in de hand, beslagen met een ijzeren punt, waarmede zij nu en dan tegen het ijs stoten ; deze lieden gaan even snel als een vogel in de lucht of als een pijl uit een kruisboog.'
(J. Wichers (1888), p. 71 ).

Ook hebben we Alaus Magnus die in 1555 schrijft:
'Er zijn echter anderen die een effen en glad gemaakt ijzer, of ook wel effen beenderen van herten of runderen, welke beenderen om het vet dat zij bevatten een natuurlijke gladheid hebben ter lengte van de voet onder de zolen vastmaken, en daarmede, alleen op glad ijs, zeer snel vooruitgaan en in onafgebroken rit lange banen afleggen.'
We lezen verder dat er ook om prijzen werd gereden:
'Gewoonlijk winnen diegenen de prijs die onder de voeten hertenschinkels hebben vastgemaakt, breed en gelijk geschaafd en gesmeerd met varkensreuzel, want de benen die op deze wijze gesmeerd zijn, kunnen tijdens het rijden niet belemmerd worden door de bevrozen druppels, die door de gaten en spleten, vanwege de grote koude en vorst oprijzen en doordringen boven op het ijs, terwijl dit wel bij ijzer kan gebeuren, hoe goed dit ook geslepen of gesmeerd is.'

[...]
Dezelfde beenderen konden ook gebruikt worden als glijders onder kleine sleetjes.

Te Antwerpen werden 42 glissen gevonden: 21 beenderen van paard (10 metacarpi, 9 metatarsi en 2 radii), 20 waren van rund (10 metacarpi, 6 metatarci en 4 radii) en één metacarpus afkomstig van een hert. Van twee glissen was slechts een fragment bewaard, beide waren afkomstig van rund.
[...] Radii (spaakbeenderen) zijn in mindere mate aanwezig daar deze gebogen beenderen dikwijls meer voorbewerking behoeven.

Bij het merendeel van de beenderen is het distale beenuiteinde (epifyse) bijgewerkt zodat een schuin oplopende kant ontstaat die het glijden moet vergemakkelijken. Ook de hogere delen van het proximale uiteinde werden gewoonlijk afgevlakt.
Al deze voorbewerkingen gebeuren aan de dorsale kant (voorkant) die op het ijs rust. De achterkant van het been waarop de voet rust, vergt voorbereiding bij de radii en soms bij de metapodalia van paard. Het gaat hierbij om het losmaken van de ellepijp van de radius en om het verwijderen van de griffelbeentjes aan de achterkant van de kanonbeenderen bij het paard.

Betreffende de aanhechtingswijze aan de voet konden we 6 typen onderscheiden.
Type 1: 33 exemplaren.
Dit type heeft geen doorboringen. Deze glissen werden niet vastgebonden en werden gebruikt door er los op te staan.
Type 2: 3 exemplaren.
Hierbij hebben we vooraan een transversale doorboring; ook in het proximale gewrichtsvlak, dus in de achterzijde van de schaats bevindt zich een doorboring. Dit gat werd gebruikt om een stokje in te steken. Waarschijnlijk werd de glis met een touw vanaf dit stokje aan de enkel bevestigd. Samen met de voorste doorboring kon de glis stevig aan de voet bevestigd worden.
Type 3: 1 exemplaar.
Hier is er slechts één doorboring, namelijk in de sigittaalkam (distaal beenuiteinde; voorkant van de glis).
Type 4: 3 exemplaren.
Dit type heeft achteraan een 'oog' en vooraan twee schuine doorboringen. Dit maakt uiteraard een stevige bevestiging mogelijk.
Type 5: 1 exemplaar.
Ook hier een doorboring, namelijk achteraan in het gewrichtsvlak.
Type 6: 1 exemplaar.
Achteraan een transversale doorboring en vooraan twee schuine doorboringen.

Vasthechten van een benen schaats


lnteressant is dat de gevonden glijbeenderen tot de verschillende stadia van bewerking behoren. Zoals reeds hierboven vermeld werd het been eerst ontdaan van vlees en huid om het daarna ruw bij te werken met een mes. Aldus werden de hogere gedeelten afgevlakt. Zo werd de glis klaar gemaakt voor gebruik op het ijs; soms ging men er los op staan, andere werden met behulp van een koordje of leren riempje aan de voet vastgemaakt. Dat sommige glijbeenderen erg lang gebruikt werden kan afgeleid worden uit het feit dat er een aantal tot op de mergholte zijn afgesleten."



Pieter I Bruegel, De slibberachtigheyt van 's menschen leven: Ijsvermaak op de vestingsgracht nabij de Sint-Jorispoort, gravure door Joannes Galle, 1553 [BALaT KIK-IRPA], 20,7 x 23,2 cm, coll. Museum Plantin-Moretus


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.