"In het 16de-eeuwse [...] Antwerpen vaardigt het bestuur in 1561 het eerste stedelijk gebod uit op het ruimen van beerputten en een analoog gebod vinden we te Leuven in 1570. Het datzelfde jaar opgetekende Antwerpse gewoonterecht bepaalde dat wie in de stad een raam bijstak dat uitkwam op de buren, er tralies moest voor plaatsen zodanig "datmen thooft van eene volwasschen persoone, pispodt, noch dyergelijcke dingen daer nyet door en soude cunnen gesteken". Een decennium eerder stipuleert Joos de Damhoudere in zijn Practycke ende handbouck in criminele zaeken dat "wie vut zijn veinstere of duere worpt eenighe vulicheit, pisse of dier ghelycke op de ghemeene straete daermede hy de voorbyghanghers bonnette oft tabbaert oft ander cleeren vuyl maeckt oft bederft," boete dient te betalen." (Danny Lamarcq, Het latrinaire gebeuren - De geschiedenis van het W.C., Gent (Stichting Mens en Kultuur), 1993, p. 69)
"In de zestiende eeuw werden de Zuidelijke Nederlanden geprezen om hun netheid. Vooral de Spanjaarden waren onder de indruk. De meerderheid van de straten van Antwerpen waren geplaveid met stenen. [...] Wat het gevoeg betrof, werd een zo zindelijk mogelijke oplossing gezocht. Zelfs de herbergen vielen hierbij niet uit de toon. De Beatis merkte op dat de kamers voorzien waren van koperen po’s die brandschoon zijn, in tegenstelling tot Frankrijk waar men ’s nachts en overdag in het vuur moet plassen.’" (Joey De Keyser, Vreemde Ogen: een kijk op de Zuidelijke Nederlanden, 1400-1600, Antwerpen (Meulenhoff/Manteau), 2010, p. 47-48)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.