Bruegel, Het Land van Kokanje (Luilekkerland), 1567, olieverf op paneel, 52 x 78 cm, München, Bayerische Staatsgemäldesammlungen, Alte Pinakothek, inv. 8940 |
"Duidelijk geïnspireerd door een ets uit circa 1560 van Pieter Balten, met wie hij in 1551 als jonge kunstenaar had samengewerkt en die op menig gebied zijn artistieke ontwikkeling heeft beïnvloed, werkt Bruegel het populaire thema van het Luilekkerland verder uit."
Pieter Baltens, Het Land van Kokanje, ca. 1560, gravure, 22,3 x 30,5 cm |
"Het 1567 gedateerde paneel is, in samenhang met de verzen onder Baltens ets en onder de gravure die Pieter van der Heyden naar Bruegels schilderij maakte [zie verder], tamelijk eenvoudig en eenduidig te begrijpen.
Vertegenwoordigers van drie verschillende standen hebben zich in Luilekkerland neergevleid onder een boom: de krijgsman, de landarbeider en een geleerde, allen makkelijk te herkennen aan hun attributen [op het schilderij wordt nog de ridderstand toegevoegd, met de gehelmde figuur die onder het taartendak ligt (...) 'De figuren zijn opgesteld rond de boom, zoals de spaken van een wiel, zodat het lijkt of een geheim mechanisme hen een draaiende beweging oplegt' (Roberts-Jones 1997, p. 238-239)]. Om voedsel en drank te bemachtigen hoeven zij niets te doen, het is allemaal in overvloed aanwezig: [varkens lopen met een mes rond, klaar om gesneden te worden, gebraden vogels vliegen je letterlijk de mond in, een gekookt ei op pootjes loopt met mes en al etensklaar rond en overal is eten: vlaaien als dakpannen en worsten als schutting (Sellink 2012)] en de liggende schrijver hoeft maar zijn mond open te doen om drank uit de kruik boven hem op te vangen. Achteraan rechts is
trouwens te zien wat, volgens de legende, de enige manier is om dit begerenswaardige land te bereiken: men moet zich een weg eten door een berg van boekweitbrij. Dat bewijst het komische detail van een man die met de lepel nog in zijn hand uit zijn zelf gegeten gang tuimelt. [Het dynamische element blijft beperkt tot een paar details, zoals het varken dat met een mes in zijn rug rondloopt. Het dier benadrukt een van links naar rechts lopende beweging die verdergezet wordt in de lijn van de gebogen boom en de cactus vol koeken. Dezelfde gebogen lijn wordt hernomen, maar dan van rechts naar links, in de jas van de geestelijke, de rug van de boer en het lichaam van de soldaat. Tegengesteld aan de algemene sfeer van luiheid, is er dus een onderliggende aanzet tot beweging,
gecombineerd met de inspanning van het kleine mannetje, dat uit het deeg kruipt. (...)
Een tekst uit 1546 luidt: 'massa's varkens lopen in dit land, lekker geroosterd, met een mes in hun rug. Als iemand trek heeft, kan hij er meteen een stuk uitsnijden en nadien het mes terugsteken'. (Roberts-Jones 1997, p. 239-242)] ["Die daer luij en lacker sijt boer crijsman oft clercken / die gheraeckt daer en smaekt claer van als sonder wercken / Die tuijnen sijn worsten die huijsen met vlaijen / cappuijnen en kieckens tvliechter al ghebraijen."]: de verzen onder de gravure, net als die onder de prent van Balten, beschrijven dit alles in positieve, ja zelfs stimulerende woorden. Maar waarschijnlijk kan dit tafereel, naast de humor en het appelleren aan het diep gewortelde menselijk verlangen naar een land van melk en honing, ook nu weer niet helemaal los gezien worden van een moraliserende context. Vraatzucht en luiheid waren hoofdzonden, en dat bleven ze ook in het Land van Kokanje.
Dat blijkt althans uit een anonieme Vlaamse tekst over Luilekkerland uit 1546, die vanwege de vele overeenkomsten met Baltens ets en Bruegels paneel vaak als bron wordt gezien (zie L. Lebeer, '"Le Pays de Cocagne (Het Luilekkerland)'", Musées des Beaux-Arts de Belgique, Bulletin 4 (1955), pp. 199-214). ["Van 't Luye-leckerlandt / twelcke is een seer wonderlijck / over schoon ende costelijck Landt vol van alder gheneuchten / ende wellustichheeden. Ende is nu eerst ghevonden int jaer doemen schreef duysendt Suycker koecken / vijfhondert Eyer-vladen / ende ses en veertich
gebraden Hoenderen / in de Wijn maent / doe de Pastyen wel smaeckten. Ende is seer ghenoechlijck om te lesen." Zo zijn vermeld 'de seer hooghen ende langhen Berch van Boecwytenbry' waardoorheen degenen die in Luilekkerland willen komen, zich 'voor eerst moeten door-eeten', de huizen met leckere Panne-koecken / ende Vladen ghedeckt'; de 'tuyn' dit is de afsluiting van 'ghebraden Lever-worsten / ende sommighe van Met-worsten / ofte andere t'samen gevlochten'; verder nog de rivier 'van enckel soete Melck', het gebraden gevogelte enz. (...) Luilekkerland werd, volgens de tekst, ontdekt door 'Deugh-nieten'. Dit oord is wel bekend en vermaard 'sonderlinghe byden Onverlaten / ende den gheenen die alle deugt ende eerbaerheyt te rugghe ghestelt hebben'. Er is in dit land 'gheen meerder schanden dan dat hem yemant deuchdelijck / redelijck / eerbaar / ende manierlijc hout / ende met sijn handen geerne zijn cost winnet / wandt die hem alsoo deughdelijc / ende eerlijck aenstelt / die wort van alle man gehaet / ende ten lesten uyt den landen gebannen'.(Marijnissen 1988, pp. 333-334)] Er wordt expliciet gewaarschuwd: 'Luy en lecker en veel te meughen, dat zijn drie dinghen die niet en deughen ... Dit landt is tot noch toe niemant bekend geweest, dan alleene den Deugh-nieten, diet alder eerst gevonden hebben, ende het is gheleghen ... na by die Galghe.' Vooral met die laatste verwijzing onderstreept de schrijver dat wie zich al te zeer overgeeft aan luieren en lekker eten, uiteindelijk een zware rekening zal moeten betalen.
[Zover men weet is deze tekst pas in 1600 in druk verschenen, namelijk in de Veelderhande Geneuchlycke Dichten, Tafelspelen ende Refereynen. Toch ligt het nagenoeg voor de hand dat Bruegel hem rechtstreeks of onrechtstreeks als literaire bron heeft gebruikt, maar uiteindelijk hoeft men aan deze vraag geen al te groot gewicht hechten. Het thema zelf is veel ouder. De betrokken Nederlandse tekst gaat terug op Hans Sachs' l530 gedateerd Vom Schlauraffenland.
In 1538 verscheen een Franse versie, toegeschreven aan Denis Johannot: Le voyage et navigation que fist Panvrge disciple de pantagruel aux isles incongnues & estranges de plusieurs choses merveilleuses & difficiles a croire, qu'il dict auoir veues, dont il faict narration en ce present volume & plusieurs aultres ioyeusetez, pour inciter les lecteurs & auditeurs a rire. De tekst werd als vergelijkingsmateriaal opgenomen in de Rabelais-uitgave van Marcel Guilbaud (1957, pp. 240-282). Via een Engels Land of Cokaygne en de l3de-eeuwse Li fabliaus de Coquaigne kan men opklimmen
tot Loukianos. En na Bruegel is het tot aan de 'mannekensbladen' meegegaan.
Het onderwerp was dus in 1567 geenszins nieuw want behorend tot het patrimonium van eeuwenoude wensdromen over een kommerloos bestaan. De herhaalde jammerklachten over de woekerprijzen van het koren laten vermoeden hoe scherp de gevolgen van een mislukte oogst werden gevoeld in een ekonomie die vooral op de plaatselijke produktie was gebaseerd. De wensdroom over een land waar elkeen kan eten buik-sta-bij, lijkt historisch dermate normaal dat men de inhoud van het schilderij zonneklaar zou willen noemen. (Marijnissen 1988, p. 334)]
De combinatie van een komische en verleidelijke wereld waar alles anders is en het besef van de zondigheid van dat verlangen, is typerend voor de beeldtaal van Bruegels tijd, met name
in de prentkunst. Met regelmaat is geprobeerd Het Land van Kokanje - zoals alle werken van
Bruegel uit de woelige jaren 1565-68 - in een specifieke politieke context te plaatsen, het meest recent en het minst overtuigend door Ross Frank. Nog minder dan in andere werken is hier enige concrete aanleiding of enig historisch bewijs voor te vinden.
Pieter van der Heyden, naar Bruegel, Het Land van Kokanje, na 1570?, gravure, 20,9 x 27,7 cm, Antwerpen, Stedelijk Prentenkabinet, Museum Plantin-Moretus, inv. 13800 |
De gravure zonder signatuur of datering roept veel vragen op, des te meer omdat ook het adres van de uitgever ontbreekt. Stilistisch sluit het werk goed aan bij de techniek van Pieter van der Heyden, die in nauwe samenwerking met Bruegel de meeste gravures naar diens ontwerp heeft gesneden. Na de
dood van Hieronymus Cock in 1570 ontstond er gedurende korte tijd een leemte op de Antwerpse uitgeversmarkt voor dergelijke grafiek, en misschien heeft Van der Heyden daarvan willen profiteren door zelf prenten uit te geven. Het lag voor de hand dat hij in dat geval een compositie van Bruegel zou kopiëren, wiens werk hij immers heel goed kende. Maar omdat de gravure rechtstreeks van het schilderij lijkt te zijn gekopieerd, kan toch ook niet worden uitgesloten dat de - helaas onbekende -
eerste eigenaar van het schilderij Van der Heyden opdracht heeft gegeven om zijn trotse bezit in prent te brengen, zoals ook Ortelius deed met Het sterfbed van Maria."
(Sellink 2011, pp. 242-243)